Hij realiseert zich ook dat als het moment van stoppen is aangebroken, dit het definitieve eind betekent van een eeuwenoude historie van boerderijen in de Delftse binnenstad. Historicus Kees van der Wiel heeft die geschiedenis haarfijn uitgezocht. Het is bijna niet te geloven, maar 115 jaar geleden telde de Delftse binnenstad nog 33 veeboerderijtjes, met bij elkaar 500 koeien. De stallen, ook met varkens, lagen achter woningen aan grachten als het Rietveld, de Kolk, Verwersdijk, Kantoorgracht, Gasthuislaan, Oosteinde en het Achterom. En in kleinere straatjes zoals de Molslaan, Vlouw, Donkerstraat en Harmenkokslaan.
Kentering
Koeien en varkens in hartje middeleeuwse stad. “Dat is al zo sinds het ontstaan van Delft”, weet Van der Wiel. “Kloosters en ook het Gasthuis hadden eigen boerderijen, te zien nog op de kaart van de grote stadsbrand in 1536.” Na de komst van de Reformatie werden die rooms-katholieke veehouderijen verkocht aan particulieren. Een opvallende groei deed zich voor tussen 1850 en 1900. Jonge boeren uit het platteland rond Delft zochten hun bedrijfsheil juist toen in de stad. Want daar huisden de klanten voor hun melk, kaas en vlees. Daar ook was in de winter goedkope veevoeding te vinden, zoals slobberige ‘spoeling’ van de Gistfabriek en geperste oliekoken als overblijfsel van Calvé-producten.
Rond 1910 kwam echter de onomkeerbare kentering, door de opkomst van melkfabrieken. Boerderijtjes in de stad konden daar niet tegenop. Bovendien verbood de Duitse bezetter in 1942 om gezondheidsredenen de verkoop van rauwe melk in Delft. In 1978 sloot de één na laatste stadsboerderij, aan het Rietveld. Nu resteert alleen nog Frank Driehuijs, die als 11-jarige kwam vragen: “Meneer de boer, mag ik even naar het kalfje kijken…? En dat mocht.”
Verslingerd
Hij was er op slag aan verslingerd. Driehuijs: “Vanaf toen ben ik altijd blijven komen naar dit knusse boerderijtje. Ook toen ik na de lagere school eerst naar het Stanislas College ging, en daarna de lerarenopleiding Engels deed. En ook toen ik vanaf 1973 tot 2000 daarin les ging geven, in Rotterdam. Al die jaren ben ik blijven helpen op deze boerderij. Als ik om half drie ‘s middags klaar was met mijn lessen Engels, ging ik gauw hierheen, en ook op de zaterdagen kwam ik helpen. Zo heb ik van de boer als het ware van vader op zoon het vak geleerd.”
Die boer was Arie Post, die met zijn vrouw ook woonde in het huis naast het weitje en de stallen. In 1985 moest Post halsoverkop worden geopereerd. “Hij is daarna nooit meer de oude geworden”, vertelt Frank Driehuijs. Hij nam in 1987 het koeienbedrijfje over van die ‘meneer de boer’, waardoor hij er vanaf dat moment ook zelf kon gaan wonen.
Leraar Engels zijn én de boerderij runnen, Driehuijs fikste dat vanaf 1987 tot 2000. Het waren pittige jaren. ”Ja, ’s ochtends om vijf uur eruit om de koeien te melken. Dan om kwart over acht racen naar school, met de koeienlucht nog om je heen. Maar ja, dat is een natuurproduct hè, dat moesten ze maar accepteren. En na les geven weer naar het land waar ’s zomers de koeien grazen. En dan ’s avonds om tien uur erin…”
Hulpboeren
Zo’n twintig koeien heeft de laatste Delftse stadsboer. Dertien om te melken, en zes jongere beesten (kalfjes, en de iets oudere pinken). En met de kwaliteit van zijn melk is, in tegenstelling tot wat de bezetters in de oorlog vreesden, helemaal niets mis. Zijn melk gaat naar Vreugdenhil Dairy Foods in Nijkerk, een wat kleinere zuivelfabriek die Driehuijs heeft onderscheiden omdat hij vijf jaar achtereen het best scoorde op diverse criteria. De fabriek haalt die melk op vanaf het grotere weiland aan de Schieoevers in Delft, waar de stadsboer zijn koeien in de zomer laat grazen. Daar kunnen de vrachtwagens van de fabriek wel komen, terwijl ze geen toegang hebben tot de boerderij tegenover de Trambrug. Driehuijs melkt daar ook in de winter, als zijn meiden op stal staan, en die oogst wordt dan met een tank-karretje alsnog naar de Schieweg gebracht om daar te worden opgepikt door de fabriekswagens.
Frank Driehuijs heeft, net als hij zelf van jongs af aan deed, nu hulp. Twee gepensioneerde achterburen, Gudo en Ger, zijn z’n ‘hulpboeren’, zoals hij hen dankbaar noemt: “Ik mag van geluk spreken dat zij er zijn.” Zij hebben ‘s nachts de telefoon naast hun bed als assistentie nodig is bij de geboorte van een kalfje. En ze helpen bij voorbeeld – zoals vorige week – als de jongste beesten vanuit de stal naar het weitje bij de boerderij mogen, om bij hun kennismaking met echt gras bokkesprongen te maken.
Opvolger
“Maar vooral in de winter is het voor mij toch zwaar werken. De boerderij vergt veel handmatig werk, zoals het uitmesten van de stallen. Ik ben nu 73, op een gegeven moment zal het voor mij te veel worden. En een opvolger? Dat zit er niet in. Dat is financieel gewoon niet haalbaar, vanwege de kosten die tegenwoordig moeten worden gemaakt voor mest-afvoer en transport van gras en melk.”
Dus dan verdwijnt straks de allerlaatste stadsboer. Waarmee definitief een eind komt aan een eeuwenoude geschiedenis in Delft. “Ja, en dat doet pijn”, zegt Frank Driehuijs. “Ik had veel liever dat dit was doorgegaan. Er komen nog steeds vaak mensen langs, via het fietspad dat langs mijn boerderij loopt, en als het kan vertel ik er dan enthousiast over. Maar het moment nadert dat ik er een punt achter moet zetten. Al hoop ik wel dat dit toch nog eventjes duurt.”
Hier is het historisch verhaal van Kees van der Wiel te lezen, met een kaart van vroegere stadboerderijen in Delft.
Hoe het er nu nog aan toe gaat op de laatste stadsboerderij van Delft, is hieronder te zien op deze door Willem de Bie gemaakte mini-documentaire.